Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Overijssel gaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 29 juli jl. (zaaknummers AWB 19/1185 en AWB 20/186) over beweiden en bemesten op een boerenbedrijf in Overijssel.
GS zijn van mening dat handhaving onredelijk is omdat het bedrijf geen verwijt kan worden gemaakt. Het bedrijf heeft vertrouwd op de wettelijke vrijstelling voor beweiden en bemesten. Op de datum dat de Natura 2000-gebieden werden aangewezen (1994) waren de betreffende percelen al agrarisch in gebruik. GS vinden dat het beweiden en bemesten als ‘bestaand gebruik’ is vrijgesteld van de vergunningplicht. Het hoger beroep wordt ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het standpunt van GS is bovendien dat er in vergelijking met de referentiesituatie geen significante toename van stikstofdepositie optreedt. De eis die de rechtbank daaraan toevoegt – dat moet worden aangetoond dat beweiden en bemesten sinds 1994 onafgebroken en op dezelfde manier, als één-en-hetzelfde-project plaatsvindt – geldt volgens GS niet, gelet op recente jurisprudentie over intern salderen. Aan die rechtspraak gaat de Rechtbank in haar uitspraak voorbij.
Tegelijk besluiten GS dat het eerdere besluit in deze zaak wordt herzien. Daarmee komen ze tegemoet aan de uitspraak van de Rechtbank. De conclusie blijft dat beweiden en bemesten niet vergunningplichtig is, en dat het handhavingsverzoek door MOB, dat de aanleiding was voor deze procedures, opnieuw wordt afgewezen. Dat nieuwe besluit zal worden betrokken in de procedure van het hoger beroep.